Het ritme van de natuur
Elke soort in de natuur heeft zijn eigen ritme. Er zijn vaste periodes in het jaar waarin vogels wegtrekken of juist terugkeren, vlinders verpoppen, allerlei dieren jongen krijgen en planten en bomen in bloei staan. Die verschillende ritmes zijn op elkaar afgestemd. Zo leggen de meeste roofvogels hun eieren veel eerder dan andere vogels. Dat is handig: in de periode dat veel andere soorten jongen krijgen, gaan de jonge roofvogels net zelfstandig jagen. Er is dan veel voedsel en ze kunnen goed oefenen en overleven.
Dieren en planten doen niet aan planning. Een havik weet in maart niet dat het handig is om nu alvast eieren te leggen omdat er over twee maanden veel voedsel is. Dieren en planten stemmen hun ritme niet zelf af, maar ze reageren op de lengte van dagen, de gemiddelde temperatuur of andere factoren. Evolutie zorgt ervoor dat de ritmes steeds beter op elkaar aansluiten.
Klimaatverandering zorgt dat de nauwkeurige afstemming niet meer klopt. Soorten die reageren op de temperatuur, veranderen hun ritme. Soorten die afhankelijk zijn van de lengte van de dagen, doen dat niet. Een verandering van één graad, kan al een grote invloed hebben. Maar die verandering is niet voor alle soorten slecht: klimaatverandering kent winnaars en verliezers.
In deze opdracht ga je de afstemming en gevolgen van veranderingen onderzoeken voor vier soorten: de eik, de wintervlinder, de koolmees en de bonte vliegenvanger. Uiteraard is het ecosysteem waarin deze soorten leven veel ingewikkelder. Zo zijn er talloze insecten, voedselconcurrenten en roofdieren die het leven van deze soorten beïnvloeden. In deze oefening krijg je dan ook geen compleet beeld van de samenhang. Wel zie je hoe de afstemming plaatsvindt en hoe kleine veranderingen grote gevolgen kunnen hebben.
Doe het volgende:
1. Lees de artikelen Natuur in het nauw en Ziektes en plagen in het thema Het klimaat verandert op deze website.
2. Van je docent krijg je een set met kaartjes. Gebruik de informatie op de kaartjes om de schema's hieronder in te vullen (neem ze over of print ze). In de tabel zet je de verschillende data met belangrijke gebeurtenissen voor de vier soorten in 1970 en 2020. In het schema geef je vier periodes aan: voor elk soort één in 1970 en in 2020. Een periode is als voorbeeld al aangegeven.
3. Trek de volgende conclusies op basis van de gegevens:
- In 2020 hebben eiken waarschijnlijk [meer/evenveel/minder] bladeren dan in 1970, want:
- In 2020 zijn er waarschijnlijk [meer/evenveel/minder] rupsen dan in 1970, want:
- In 2020 zijn er waarschijnlijk [meer/evenveel/minder] jonge koolmezen dan in 1970, want:
- In 2020 zijn er waarschijnlijk [meer/evenveel/minder] bonte vliegenvangers dan in 1970, want: